Korte geschiedenis van het lijkenhuisje op de begraafplaats van oosterwijtwerd.
(eigenaar: Vereniging Begraafplaats Oosterwijtwerd “De Laatste Eer”)
In 1872 werd de zogenaamde BEGRAFENISWET aangenomen. Daarin werd o.a. bepaald dat nieuwe begraafplaatsen in verband met de hygiëne op minstens 50 meter van de bebouwde kom moesten worden aangelegd en dat er een lokaal op elke begraafplaats moest komen, ingericht voor tijdelijke bewaring van overledenen aan een besmettelijke ziekte. Deze ruimte werd al gauw lijkenhuisje of baarhuisje genoemd. Daarnaast konden er gereedschappen, draagbaren, grafrekken, enz. in worden opgeborgen.
In eerste instantie werden deze huisjes achterop de begraafplaatsen geplaatst en omringd door bomen en struiken, om ze aan het oog te onttrekken en om een koel klimaat te scheppen. In het begin van de 20ste eeuw werden ze dichter bij de ingang geplaatst, omdat men had vastgesteld dat “lijklucht van gestorvenen niet besmettelijk was voor andere mensen”. Er werd vanaf die tijd ook meer aandacht besteed aan de vormgeving van de huisjes.
Het lijkenhuisje van Oosterwijtwerd uit 1931 is daar een mooi voorbeeld van:
In 1930 nemen de renteniers Tiessen en Lesterhuis het initiatief tot het oprichten van de VERENIGING TOT INRICHTING EN INSTANDHOUDING ENER BEGRAAFPLAATS TE OOSTERWIJTWERD Samen met de heren Wiersema en Olthof, beiden dagloners en landbouwer Smit vormen zij het eerste bestuur. In 1931 wordt een stuk grond gekocht van de heer v.d. Meide groot 79 are en 70 centiare voor fl 4000, voor die tijd een behoorlijk bedrag. Een voorwaarde is dat er op de zuidelijke strook grond ter breedte van ongeveer 30 meter en gelegen naast de oprit naar zijn boerderij, gedurende de eerste 30 jaren niet wordt begraven. Dit stuk is nog steeds weiland.
Van de gemeente ‘tZandt krijgt men een subsidie van fl 2000. Er wordt vervolgens fl 350 uitgetrokken voor de bouw van het lijkenhuisje.
De architect is misschien de heer Dertien, die in deze omgeving veel woningen en boerderijen in de stijl van de Amsterdamse school heeft ontworpen. De familie Dertien was toen eigenaar van Café Veldzicht. Het gebouwtje lijkt echter erg veel op dat in Garsthuizen, van architect Reitsma.
Waarschijnlijk is het gebouwd door de heer Siekman, want er wordt in 1931 een bedrag van fl 303,90 aan hem overgemaakt. De heer Bouwman ontvangt fl 13,19 voor het verven van het hek en de deur.
In de oorlog zitten er onderduikers op het zoldertje en in de laatste dagen van de oorlog loopt het huisje flinke schade op. In het jaarverslag over 1945 staat:
“Door het treffen van het gebouwtje op de begraafplaats door granaatscherven is het ernstig beschadigd.”
En in het jaarverslag over 1948:
“Het huisje op de begraafplaats staat er ook dit jaar nog als een beeld van de oorlogshandelingen die in 1945 zijn aangericht. Hoe lang nog?”
Het kasboek van 1949 vermeldt een bedrag van fl 173,25 voor herstel van oorlogsschade.
Waarschijnlijk door de niet al te rooskleurige financiële positie van de vereniging zijn in de jaren die volgen alleen wat noodzakelijke herstelwerkzaamheden verricht: de ramen worden dichtgezet met planken, er komt een nieuwe bruine deur en de windgaten aan de onderkant van het torentje worden gedicht. Regelmatig breken er echter pannen en is er lekkage.
In 2011 wordt het plan opgevat om het huisje grondig aan te pakken. De Stichting Oude Groninger Kerken wordt gevraagd een herstelplan te maken. Doel is het huisje min of meer in de oorspronkelijke staat terug te brengen.
In 2014 kan worden begonnen met het herstel en het resultaat mag er wezen!
Janke Poortvliet